Gerrit Rietveld
Gerrit Rietveld (1888-1964) was een eigenzinnige en vernieuwende architect. Hij begon als meubelmaker bij zijn vader. In 1911 volgde hij in de avonduren een architectenopleiding bij architect Klaarhamer, een compagnon van Berlage. In 1919 vestigde Rietveld zich als zelfstandig architect. In hetzelfde jaar werd hij lid van De Stijl. Volgens hem bracht elke tijd een geëigende en specifieke bouwkunst tot stand. Niet voor niets draagt de Utrechtse architectuurprijs – die ook de eigentijdse bouwkunst onder de aandacht wil brengen – zijn naam.
Gerrit Rietveld heeft zijn architectenbureau altijd in Utrecht gehad. Een groot deel van zijn werken is in Utrecht gebouwd, zoals de woningbouw aan de Erasmuslaan en de Schumannstraat en in Hoograven en Kanaleneiland. Hij ontwierp winkelpuien in de binnenstad, een garagewoning aan de Waldeck Pyrmontkade en het wereldberoemde Unesco-monument Rietveld-Schröderhuis. Gerrit Rietveld was een veelzijdig kunstenaar. Hij ontwierp meubels, bouwde villa’s, openbare gebouweneen een fabriek en realiseerde volkshuisvestingsprojecten. Ook is Rietveld werkzaam geweest als stedenbouwkundige.
De Rietveldprijs beperkt zich niet tot een specifieke vorm van architectuur, maar honoreert bijdragen aan de gebouwde omgeving in brede zin. De ‘eigentijdsheid’ van Rietveld blijft tot de verbeelding spreken van professionals en publiek. De Stichting Rietveldprijs is niet ingesteld om het erfgoed van de architect Rietveld te beheren of onder de aandacht te brengen. De stichting associeert zich wel graag – met instemming van de familie – met het gedachtegoed van Rietveld.
Fragment uit een lezing van Gerrit Rietveld in het Centraal Museum: “Om als overgang en als studie even geheel vrij van traditie te komen, pril en zuiver genoeg om de achtergrond en voedingsbodem te kunnen zijn voor het nieuwe leven, moesten heel wat idealen worden bezongen en hartgrondig weer worden afgeleerd. De Stijl en Bauhaus hebben hieraan veel gedaan. De Stijl ging haast wetenschappelijk op zoek naar de elementen van het zien.
Wij probeerden om de allereenvoudigste dingen te vinden, de ondeelbare gezichtsindrukken, wij ontleedden het witte licht in de drie kleuren, waarvoor ons oog gevoelig is, en wij vonden dat de indruk rood een ondeelbare indruk was en dus een zuiver primair en elementair gevoel. Met die gevoelens werkten wij.”